kerst-kleurplaat-kerstmis-kaars-met-gezicht-medium-Er was eens een kleine kaars dat thuis op de plank stond. Het gebeurde al lang, lang geleden - zo lang, dat er nog geen elektrische verlichting bestond. Vlakbij de kaars op de plank lag een lucifersdoosje, en soms praatten die twee met elkaar!Op een dag zei het lucifersdoosje tegen de kaars: "Je wordt al korter en korter, telkens als je brandt gaat er iets van je af.


Pas maar op!" De kleine kaars glimlachte en zei: "Ja, het kost wel wat om licht te geven, maar daarvoor ben ik juist gemaakt.""Je bent maar zo'n klein lichtje," antwoordde het lucifersdoosje. "Als je nu een groot licht was bovenin de vuurtoren en schepen de weg wees naar de haven, dan zou het nog de moeite zijn om jezelf weg te cijferen; maar jij bent zo klein!" "Ja. het is waar dat ik klein ben, maar ik kan een donkere hoek verlichten.
Maar het lucifersdoosje snoof verachtelijk. Toen werd hun gesprek onderbroken, want oma kwam binnen en pakte de kaars om de weg naar de slaapkamer te verlichten. De kaars en het lucifersdoosje zagen elkaar pas de volgende morgen weer terug. En toen…"O lieve help", riep het lucifersdoosje, "wat is er met jouw gebeurd?Je bent nog maar half zo groot als gisteravond!" Het kaarsje knipoogde en zei: "Wel, dat kwam zo. Oma ging bij mijn lichtje de Bijbel lezen.

Ze was zo geïnteresseerd dat ze me tot na middernacht liet branden. Maar ik vond dat niet erg, vooral niet toen ze een vers hardop las,"En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp meer nodig… want de Here God zal hen verlichten."Toen vouwde ze haar handen en keek omhoog en zei: Lieve Here, ik ben blij dat de dag komt dat we eeuwigdurend licht zullen hebben, maar tot dan dank ik U voor dit kaarsje dat me licht gaf om Uw heilig Woord bij te lezen'. Toen was ik blij dat ik blijmoedig mijn licht had laten schijnen voor die oude oma." Dit keer wist het lucifersdoosje niets terug te zeggen. Die avond gebeurde er iets vreemds. De familie ging zoals gewoonlijk naar bed, maar in plaats van de kaars uit te blazen, zetten ze het op de vensterbank voor het raam en lieten het daar branden.
De wind loeide om het huis, en waar het raam niet goed afsloot kwamen tochtvlagen naar binnen. Dat deed de kaars rillen, en maakte dat het sneller afbrandde dan het anders gedaan zou hebben. Het lucifersdoosje was erg boos: "Als je niet oppast is er straks niets meer van je over", riep hij van de overkant van de kamer. "Laat de volgende tochtvlaag je toch uitblazen zodat je gered wordt en niet helemaal verdwijnt!"
Maar het blijmoedige kaarsje glimlachte alleen. Korter en korter werd de kaars; het werd alsmaar kleiner. Het lucifersdoosje praatte weer: "Waarom luister je niet naar verstandige taal? Je kunt gemakkelijk je leven redden door gewoon op te houden met je licht te laten schijnen!" "Maar ze hebben me hier neergezet om te schijnen; ik weet niet waarom, maar dit is mijn hoekje en ik geef dus zo goed als ik kan licht." "Dat is niets dan dwaasheid", wilde het lucifersdoosje al zeggen, maar in plaats daarvan riep het: "Hoor eens! Wat is dat?" De kleine kaars luisterde en hoorde "klop, klop, klop!"

Toen rammelde de knop van de deur. De kaars en het lucifersdoosje waren niet de enigen die het hoorden. Vader en een van de oudere jongens sprongen uit bed, en al gauw werd de deur opengedaan. De wind woei naar binnen; hij verspreidde alle losse papieren in de kamer en maakte dat het kaarsje nog harder flakkerde dan ooit tevoren.
Er woei sneeuw naar binnen, en er kwam een vrouw binnen die bedekt was met sneeuw en de drempel bijna niet meer over kon lopen. Vlug hielpen ze haar om bij de kachel te komen, trokken haar besneeuwde kleren uit en wreven haar handen en voeten warm.
Toen ze weer spreken kon, vertelde ze: "Ik ben de weg kwijtgeraakt in de sneeuwstorm.
De sneeuwvlokken waren zo dicht dat ik geen stap voor me uit kon zien.
Ik raakte het pad kwijt en heb uren rondgedwaald. Ik zou net de moed opgeven en gaan liggen om te sterven, toen ik een klein lichtje zag, en ik wist dat daar een huis moest zijn." "We dachten al dat er wel eens iemand kon verdwalen in die storm", zei vader,
"dus lieten we op de vensterbank een kaars branden om mensen naar de beschutting van ons huis te leiden." Toen keek hij naar het kleine kaarsje, dat nu zo kort gebrand was dat er haast alleen nog maar een stukje pit over was, en zei: "Goed zo kaarsje.
Je hebt vanavond een leven gered." De kaars glimlachte, flakkerde en ging uit; zijn leventje op aarde was ten einde!

Dit is een gelijkenis. De Here Jezus heeft eens gezegd: "Ik ben het Licht der wereld."
Net zoals dat kleine kaarsje geen licht kon zijn zonder zijn leven te geven, zo heeft ook onze Here Zichzelf aan het kruis gegeven, zodat Hij het licht der verlossing kon geven aan deze donkere wereld. En Hij zegt tegen wie Hem toebehoren:"Gij zijt het licht der wereld."Sommige lichtjes zijn klein, jongens en meisjes die hun licht laten schijnen in hun klein hoekje, op school of thuis. Dat is niet gemakkelijk.
Het kost ons wat, net als het kaarsje